Column De Buitenstaander, Rocco Ostermann

Column De Buitenstaander, Rocco Ostermann

Column De Buitenstaander

Algemeen

We hebben allemaal wel een ‘kleine’ tik

Ik moest vanmorgen denken aan een moment in mijn leven. Het was een moment waarin ik plassen moest, vrij hevig ook en aanbelde bij een mevrouw. Een kleine dikke mevrouw van een jaar of zestig. We hadden wel vaker een praatje gemaakt op het trottoir. Ze opende de deur en… ‘Huh?’ Dáár stond warempel die langharige postbode voor haar drempel en haar neus te grijnzen. Zou hij soms een pakje voor haar hebben? Nee hoor, deze keer niet. De postbode moest plotseling hoognodig plassen, en of hij dat even bij haar mocht doen. Hij wilde niet in deze nette straat achter een struik gaan staan plassen. Dat vond hij niet kunnen. Hij lachte haar toe.

Ze twijfelde. Jeetje, kwam dát even slecht uit zeg. O, nee. Het zou natuurlijk nooit goed uitkomen. Haar huis was al jaren een pijnpunt in haar bestaan, een schaamtevlek... Haar huis, een ravage, vol met verpakkingen, die ze nooit weggooide, kranten die ze spaarde, tot aan het plafond toe. Magazines ook en pizzadozen. Je kon eigenlijk amper je kont nog keren in het kleine arbeidershuisje. Ze had twee koelkasten, die tjokkievol stonden. Er zou best nog een potje mosterd uit de tachtiger jaren in kunnen staan. Ze kon niets weggooien. Leg dat maar eens uit. Oh, wat moet ik nou toch doen?

De inmiddels met onrustige x benen staande postbode, die haar twijfel zag, zei ineens: “Hee, verrek, Elvis!” Hij wees naar het portret van The King dat in het piepkleine halletje pontificaal aan de muur hing. De dikke mevrouw ontspande iets. “Ja, Elvis”, zei ze schuchter grijnzend als een bakvisje…, “mijn held.”

“Jaaa, ook de mijne!”, antwoorde haar postbode enthousiast.

“Ooo echt? Maar jij hebt toch lange haren!? Ben jij dan geen hardrocker?”

“Nee joh, en trouwens, Elvis had voor zijn doen, toen, ook alles lang hoor. Eerst zijn bakkebaarden, toen zijn kuif, en in de seventies had hij ook best wel een bol kapsel. Vind je niet? Alleen was zijn leven natuurlijk, uiteindelijk best wel kort.”

“Dat is waar”, zei ze terwijl ze peinzend haar ogen neersloeg en haar geëpileerde dunne wenkbrauwtjes nog ietsje verder optrok. “Kom maar even binnen dan.”

Pfff, opgelucht énterde the mailman ’t buildingkje.

Na terugkomst van het toilet had de postbode een ietsje spijt, omdat hij weliswaar een leuke zielsverwant in Elvis had gevonden, maar ook tot zijn niet geringe verbazing haar ‘geheimpje‘ had ontdekt. “Let niet op de rotzooi”, had ze nog op een bijna achteloos toontje gezegd, maar het was met de overtuiging van een ‘let niet op de vislucht’ op de kade in Katwijk.

Hij zou iets tegen haar moeten zeggen bij het afscheid, dat onopvallend zou impliceren, dat we allemaal wel een ‘kleine’ tik hebben. En daarmee bedoelde hij niet haar passie voor The king of rock and roll. Hij kon echter zo vlug niets verzinnen, dus toen begon hij maar weer over Elvis: “Toch wel jammer he? Dat zijn leven op het laatst zo’n rommeltje was.”

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant