Illustratie: Marc Weikamp
Illustratie: Marc Weikamp

Osterhase, een Paasverhaal van Rocco Ostermann

Opinie

Mijn naam is Rocco Ostermann en ik ben in Dinxperlo (dat begon al op de lagere school) door velen ‘Osterhase’ genoemd. Dat is het welluidende Germaanse equivalent van Paashaas. Mijn doopnaam is Emanuel wat ‘God met ons’ betekent. Tevens ben ik verzot op eieren, bonte kleuren, mooie spannende verhalen, feesten en folklore. 

De wederopstanding die, hoewel dat met Pinksteren wordt gevierd, maar toch een gevolg van Pasen is, vind ik ook boeiend. Ik noem mijzelf regelmatig ‘the comeback kid’. Dat ik dus iets met Pasen heb, zal geen verwondering opwekken en hoewel Franciscus van Assisi mijn favoriete heilige is, kan ik ook zeker wel geïnspireerd raken door woorden en rake zinnen van J.C.

Eén van mijn eerste herinneringen aan Pasen is dat we bij onze Duitse familie in Süderwick, bij ome Wilfried en tante Maria, eieren verstopten in de royale tuin. Dat vond ik spannend. Dingen zoeken, dingen vinden. Na dat fascinerende spel keken we met z’n allen naar het Urbi et Orbi, de pauselijke zegening. Vóór ons, op een bord, lag dan ondertussen een enorm brok Schwarzwalder Kirschentorte.

Op de katholieke lagere school vierden we ‘piele palle poasen’ en dan liepen we met de klas door het dorp, op weg naar kerk De Goede Herder, met in onze knuistjes een Palmpasen-stok met daar bovenop een broodhaantje dat oogjes van rozijntjes had. Dat was prachtig.

Ik ben ook wel eens in Rome en Vaticaanstad geweest tijdens Pasen. Dat was in 1999. Rome zit gebeiteld in mijn hart. Een favoriete dichter van me, John Keats, ligt er. ‘Nothing ever becomes real, till it is experienced’, schreef hij ooit en dat is een quote die ik al heel lang koester.

De avond voor de paasmis op het Sint Pieterplein, waar we naar toe zouden gaan, zaten mijn vriendin en ik op een hoge brede trap die hoorde bij één van de vele kerken die Rome rijk is. Op een gegeven moment kwam er een zwerver naar ons toe geklauterd en hij vroeg ons wat geld. Ik gaf hem, blijkbaar in een royale bui verkerend, twee briefjes van tien. 

Hij keek me intens aan, maar zei niets. Hij knikte niet eens, wel werd ik op een lichte krul rond zijn mond getrakteerd. Tien minuutjes later kwam hij terug met een grote tas vol met blikken bier en twee gebraden kippen. Hij had ook een maatje meegenomen. Hij nodigde ons uit voor een gezamenlijke maaltijd, begon alvast aan het bier en ik teuterde met hem mee.

Na een tweetal uurtjes biertjes te hebben ‘geslakkerd’ en met handen en voeten te hebben geconverseerd, begon ik lichtjes in de olie ‘Love me Tender’ van Elvis te neuriën en Angelo, want zo heette hij, veerde ineens op als een sprinter tijdens het startschot van een Olympische honderd meter-finale, ontblootte in één ruk zijn Italiaanse bast en tikte vurig met zijn wijsvinger op een tattoo die op zijn hartstreek prijkte. Hij kraaide het uit van plezier: ‘Lovve mie tendèreee, Lovve mie tendèreee, hahahahaaaa, a laik joe, wie sing, lovve mie tendeèèèèréééé!’

De tattoo, die Elvis moest voorstellen, leek te zijn gezet door iemand die nóg een slag of wat meer in kennelijke staat was geweest dan wij die avond: Het portret van ‘The Hillbilly Cat’, keek uit zijn inktdoppen alsof ze half waren dichtgeslagen door Mike Tyson. 

Maar wat hebben we die avond gezongen! Een schier eindeloos durende medley van onze held zongen we en hoewel de zon, het goud van de armen, al had plaatsgemaakt voor de als een grote lampion aan het firmament prijkende maan, bezongen we haar luid en gepassioneerd in de Napolitaanse dijenkletser O sole mio …. Mijn zon.

Er zaten tal van mensen op de grote trap om ons heen. Toen bedacht Luigi, Angelo’s kameraad, ook nog met de pet rond te gaan. Van de inhoud van dat petje hebben ze nog wel even door kunnen feesten. Alle wegen schijnen naar Rome te leiden, maar toen ik eenmaal daar was, bracht de eerste de beste avond me naar Graceland, het huis van Elvis. 

We bedankten Angelo en Luigi en zij bedankten ons omdat ze, zoals Angelo uitlegde, ‘vanavond zelf ook een beetje uit hun doodse bestaan waren opgestaan, zoals ooit good old J.C. lang geleden voor hun. Na ja, ok, het was dan wel wat anders, maar toch’. Ik zei hem maar niet, dat de wederopstanding met Pinksteren werd gevierd. ’Wat gaan jullie morgen doen?’ vroeg Luigi. ‘Morgen gaan we naar de mis van Il Papa,’ zei mijn vriendin. ‘Doe hem dan maar de hartelijke groetjes van ons,’ antwoorde Luigi, terwijl hij zijn ene tand bloot lachte.

De volgende ochtend, na een slaapfestijn van amper vier uur, zagen we paus Johannes Paulus II in zijn pausmobiel op een meter of twee langsrijden, toen we bij hekken stonden te wachten op zijn zegening. Ik keek mijn vriendin aan en zei: ‘Wat ziet hij er broos uit he!? Hij moet zich echt vasthouden aan die stang, anders kukelt hij zo uit dat malle pauselijke vehicle.’ Ze keek me aan. ‘Je hebt tranen van ontroering in je ogen man,’ zei ze. Een lichte schaterlach kon ze niet onderdrukken. 

Ze heeft niet mijn katholieke achtergrond met bijbehorende Roomse feestneus en ik antwoordde haar: ‘Ik heb nog steeds die korrels van het zandmannetje in mijn ogen en ook legio slaaptranen, die van het zand modder maken. Feitelijk heb ik modder in mijn ogen en dát steekt. Vind je het gek dat ik er rode doppen van krijg?’ 

Weer terug in Nederland, ging ik vrijwel direct bij mijn familie langs en dus ook bij mijn pa. We zijn beide geen religieuze fanaten en ook geen lid van een van Gods talloze fanclubs. 

Maar nog steeds, één keer per jaar, kijken we naar Jezus’ representant hier op aarde en dat is wanneer hij de oude woorden ‘Urbi et Orbi’ (Aan stad en wereld) uitspreekt. Dit jaar kon ik pa vertellen, dat ik er zelf bij was geweest. Toen ik aan het eind van de middag enige aanstalten maakte om weer richting thuis te verkassen, riep mijn pa vanuit de keuken:
‘Hee Rockie!’

‘Ja, wat is er?’

‘Ik had nog een paar eitjes voor je gekookt.’

‘Oh, da’s mooi, dank je pa, die neem ik dan zo mee, lekker voor onderweg. Waar heb je ze liggen?’

‘In de koelkast.’

‘Okidoki.’

Ik pakte er een aantal, stopte ze in mijn rugzak en riep ondertussen ‘Dank je wel, nou, ik ben weg, ajúúús, tot gauw dan maar weer’ en zoef, weg was ik. Een klein half uurtje later, nadat ik het ruime asfalt was op getuft, schoten me plots die lekkere eitjes weer te binnen. Ik ben, zoals gezegd, dol op die kippenvruchten.

Ik pakte er eentje en tikte die, routineus als een doorgewinterde eiercrusher, op mijn stuurwiel, zodanig dat er kleine barstjes zouden ontstaan zodat ik het eitje relaxed kon afpellen, onderwijl sturend met mijn linker hand. ‘Pats!’ Ik hoorde meteen, in een dun schilletje van een seconde, dat het geluid niet klopte. 

Het h-e-l-e stuur onder het eigeel en het mooie broekje óók. Ik begon te hinniken als een paard dat onder zijn voetjes wordt gekieteld. Het was een vrolijke kliederboel, ik met mezelf in ‘tootootje. De rest van de dag ging geheel en al in deze stijl verder. Ik belde ‘s avonds nog even kort met mijn pa en vertelde hem van mijn malheurtje. Mogen jullie raden, wat hém zojuist was overkomen...

Vrolijk Paasfeest allen…

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant