Afbeelding

Column Buitenstaander: Op de racefiets

Opinie

Ik was een jaar of elf, en rondom de Burgemeester van Kluyvestraat werd op een stralende juni zondagmiddag een heuse wielerwedstrijd voor de jeugd georganiseerd.
Een prachtig stratenparcours was het en iedereen zat gemoedelijk in de voortuin te keuvelen, goudgele rakkers weg te tikken, en braadworstjes te bakken.
Twee aardige buurmannen hadden van allerlei losse onderdelen een flitsende racefiets voor mij in mekaar gesleuteld.

Voor aanvang van de wedstrijd gierden de zenuwen als een herfststorm door mijn maag, maar ik hoefde verder niet extra geprikkeld te worden, en dát kwam natuurlijk allemaal door de doping.
Ik werd er wel een beetje wild van, van die doping, een roekeloos ‘Röcksken’ werd ik er van. Mijn doping was, waren, natuurlijk … de meisjes. Die bedwelmende meisjes, die je zo vaak de kop gek maakten, en die langs de kant stonden. Da’s logisch toch? Dat stimuleert nou eenmaal. Een soort van innerlijke sprinklerinstallatie spoot gelukzaligmakende endorfine naar alle hoeken van mijn jonge lijf.

Inmiddels stond de wedstrijd bijna op ‘t punt van beginnen en ik gooide mijn oog ‘ns een beetje rond om me een beeld te verschaffen wie er zoal mijn tegenstanders waren, en dáár werd ik nou niet bepaald euforisch van.
De bloedfanatieke blonde broertjes van Heezen, met hun aerodynamische fietsjes, stonden al met hun tong uit de mond naast me te hijgen als een stelletje uitgehongerde hazewindhonden.
Zelfs die paar uit de kluiten gewassen deerntjes die mee deden, hadden een blik in hun ogen, alsof ze met hun blote handen een boom uit de grond konden trekken.
Ik zag maar één kans, en dat was van kiet af aan, als een raket, weg te spuiten, en dan maar hopen dat de rest zich bij elkaar in de wielen reed.
Dus, PANG, meteen na het startschot trok ik de stuurpin bijna uit de fiets en ging ik als een razende roeland van start, én,.. ging een fractie later meteen momumentaal op mijn melkmuiltje!
Na driekwart rondje, in de derde bocht al, vloog ik als een kanonskogel uit de curve, én op kop in de struiken, bij uitgerekend die tuin waar een vijftallig giechelkoor van meisjes stond te beppen.
Boh, wat ging dat hard. Ik wist helemaal niet meer waar ik was.
Toen er weer langzaam iets van realiteitszin binnendruppelde, merkte ik dat ik onder het asfalteczeem zat en door de platen vel die ik aan mijn kontje had hangen, zag ik er uit als een vleesgeworden treurwilg.

De winnaar had de krans nog lang niet om, toen ik al met een geïmproviseerd loopje afdroop, op huis aan. Met stille trom en vol ergernis en schaamte. De racefiets was ook naar de gallemiezen en ik heb die verrekte traphengst ook gewoon daar laten liggen. Dat rotding!
Elf jaar oud was je en door dat hengstengedrag veranderden zoete dagdromen wel eens in amou-reuze nachtmerries. Bah!
Thuis op mijn slaapkamertje ben ik toen maar plaatjes gaan draaien, om te vergeten, om weg te dromen bij de liedjes.
Muziek hield mij overeind en gaf me troost. Dat is nog steeds zo.
‘t Was een tijd, een mooie tijd, die zo langzamerhand op een oude vertrouwde droom begint te lijken.
‘t Leven van ‘n jöngske.
Wat een kermis was dat soms …

(tekst: Rocco Ostermann)

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant