Afbeelding

Column Buitenstaander: Suntekloas 568

Opinie

Wanneer de zomer de herfst amper uit de boom heeft gekeken, en ik alweer een tijdje onder invloed sta van het Gerard Cox-syndroom en flarden van verknipte zinnen uit ‘Het is weer voorbij, die mooie zomer’ onder mijn schedeldakkie hoor galmen, en die idiote supermarkten in september alweer de pepernoten op kindergrijphoogte vooraan bij de kassa hebben uitgestald, ja, dan denk ik aan Sint Nicolaas.
In mijn bakermat Dinxperlo, ben ik tot mijn geloof in Suntekloas gebracht, waarna ik er weer grof werd uitgerukt. Eerst zat ik vanzelfsprekend nog prinsheerlijk bovenop de brede schouders van mijn pa, met mun handjes in mun wantjes, mét touwtjes, door oma gebreid vermoedelijk, én met een bevroren neus, ademloos naar de optocht te kijken die door de Hogestraat trok.
Door de aanblik van die bonte stoet, inclusief vrolijke hoempamuziek, was ik compleet alle bouwstenen kwijt waarmee ik het beetje realiteitszin dat ik bezat, had opgebouwd. Ik kreeg geen peuter-koeterwaals meer uit mijn strotje en mijn pa rook mijn zwaar aromatische angstpoep, en dacht waarschijnlijk: Allemachtig nog aan toe, ben ik in de hondenstront getrapt!? En dan moest ik later in de bomvolle zaal van het dorpscafé Vrieze naar voren komen: Huh? Ik? waarom? Ben je gek? Ik wil da nie, Ik kan amper lopen man! ‘Ga nou maar,’ zei mijn mama dan vriendelijk en bemoedigend, ‘Ga maar gerust.’ Maar ik was allesbehalve gerust.
Ik toch maar langzaam naar voren drentelen, zat die Sint op een podium op zo’n hoge stoel. Hoe kent die kerel mijn naam überhaupt? En wat nog veel erger was: moet je je voorstellen, ik had James Brown nog niet eens gezien, laat staan zo’n écht inktzwarte Piet, met zo’n knalrode rare mond, met daarin een gebit als van een weerwolf! Zó kwam dat bij me over. Wat een godsgruwelijke engerd was dat! Heksen, toverkollen, zwarte pieten! Potverdomme, het waren bij vlagen óók wel hele vreemde en verontrustende tijden nietwaar!
‘Of ik dan wel braaf was geweest?’ ‘Wat? Wat bedoel je!?,’ spraken mijn onschuldige blauwe oogjes. ‘Wat weet jij eigenlijk allemaal van mij!?’ Mij een beetje angstig maken, en met zo’n zak ook. Ik was doodsbang voor dat stelletje idioten uit Spanje. En toen ik niet meer beducht was, heb ik daarna dan ook, als een Pietje Bell, minstens zesenveertigduizend pepernoten teruggegooid of boven in de mijter gemikt.
Jaren later heb ik wel eens gedacht: ik wil me ook wel eens laten toejuichen als ik weer eens terug ben in het dorp. Misschien is een eventuele toekomstige carrière als goedheiligman wel iets voor mij. Maar de mental detectives zeggen wel ‘ns, dat er een gerede kans is dat je sterke trekjes gaat vertonen van degene die jou wat heeft aangedaan, en soms zelfs erger.
Daaraan denkend, wanneer ik hoog te paard het dorp binnenrijd en mijn glorieuze entree maak (als ik er tenminste niet kotsend vanaf val, want ik kan helemaal niet tegen dat ge-hoe huppelt mijn paardje), zie ik het volgende voor me: dat ik dan het grote rode boek pontificaal, voor elk pamperpoepertje duidelijk zichtbaar, voor mijn borst houd, en er ondertussen onheilspellend kijkend op tik, met een licht hoorbaar duivels lachje erbij voor de sfeer. Beetje spieden, rond scannen.
Nee hoor, haha, dat doe ik niet! Nou, of? Nee, ach, dat kan je niet maken toch. Of ….?

Tekst: Rocco Ostermann

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant