Afbeelding

Column De Buitenstaander: Rotjes, én vuurwerk op ’t achterwerk

Opinie

Ik heb weer mooie gedachtes over de legendarische man die vroeger een groot en belangrijk gedeelte van mijn kindertijd heeft ingekleurd. Elk jaar opnieuw, wanneer nieuwjaar er aan zit te komen, denk ik aan hem: die prachtige kerel, Pietje Albert. Niemand minder dan ons aller speelgoedwinkelier, een kruising tussen Pinokkio’s papa Gepetto en Aart Staartjes.
Monseigneur Pierre Albèrt, zoals hij ook wel werd genoemd, was de man die altijd een spannend geheim bij zich scheen te dragen. Hij was ‘s winters ook dé buskruitbaron voor de Dinxperlose jeugd en leverde onze ‘bommen en granaten’.
Reuzenastronauten waren mijn favoriete toprotjes en ze waren zo dik als een rol rang. Gillende keukenmeiden vond ik óók wel geinig, want die vlogen alle kanten op, net als ik.
Er liep toentertijd in Dinxperlo nóg een soort van ongeleid projectiel rond, een vleesgeworden feestneus genaamd Willy F., alias De Beer. ‘t Was een vrolijke uitvreter, een doerak die een tatoeage van een zeilschip op zijn onderarm had. Daar net onder stond ‘Trinidad’. Ik dacht daardoor dat hij zeeman was, misschien wel een piraat, maar hij was truck-jockey. Hij leek trouwens ook voor geen ene millimeter op een beer. Nu ja, op een uitgehongerde beer wellicht. Maar hij was mijn suikeroompje toen, en door de Beers bereidheid om mijn ‘eenmans-junta’ te sponsoren, had ik wel een burgeroorlog kunnen beginnen. Allemachtig, zóveel vuurwerk had ik, niet meer normaal. En toen was heel langzaam maar zeker oudejaarsavond dichterbij gekropen, en dat vond ik de allermooiste avond van het jaar. Het was zover. Eindelijk!
Ik had heel braaf wat proberen te maffen eerder op de avond, maar inmiddels stuiterde ik, met een ‘kolibrie-hartslag’ van pure opwinding alle denkbare richtingen op. Ik zat op mijn jongens-wapenkamer en keek verheerlijkt naar die geweldige mooie hoop met opgestapeld ‘batergerei’. Mijn knalwalhalla, mijn knalhalla. En dat alles in dat prachtige glanzende rode papier gewikkeld. Mmmmm, ik kon die heerlijke kruitdampen al ruiken. Mooi man, vuurwerk, euh…v-v...uurwerk, uurwerk? euh,...hoe laat is ‘t eigenlijk? Verrek! Twee minuten voor twaalf al!? Huh, wat doe ik nog hier!?, en ik stoof als een malloot de trap af. ‘t Was potverdikkeme zelfs al later, want iedereen lag al bij elkaar in de armen, of was aan het proosten met den billigen kellergeister Champagne. Mij interesseerde dat helemaal niets. Ik moest knappen, knallen, bateren, en ik rende enthousiast (al met een aangestoken zwaar rotje in de vuisten) naar buiten, gooide het ding, een beetje slecht gemikt mag ik wel zeggen, van me af, midden voor de voeten van een prettig keuvelend buurtgezelschap, waarin ik tot mijn afgrijzen mijn eigen ouders in ontwaar! Oei, nee hè…… ‘KABAAAAAM!!!’ Oh oh....
Vijf minuten over twaalf ging mijn ‘köntjen noar de kermis’, en lag ik met een door handenarbeid rood gloeiend achterwerk weer boven op mijn kinder-munitiekamer. Tsja, hoe dom kan je je voelen? Maar goed, het werd 1975 en wat later leerde ik hoe ik rookbommen kon maken van sissers (sterretjes) plakband en een pvc-buis. Ik kwam er achter hoe goed lijm wel niet kon branden, én ik had nog genoeg ‘knalkörper’ over, dus het jaar was nog bijlange na niet helemaal verloren. Deze schalkse snaak was nog goed voor een aantal verrassingen.
Allemaal veel heil en zegen gewenst!

tekst: Rocco Ostermann

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant