Afbeelding

Column Buitenstaander: Deja fun bij de oliebollenkraam

Opinie

Ik kwam blauwbekkend aanfietsen bij station Velperpoort, reed door het tunneltje en arriveerde bij de fietsenstallingen. Daar stonden drie mensen die me aandachtig opnamen. Ik keek ze aan en groette ze: ‘Bonjour.’ Ze lachten schuchter, alsof ze betrapt waren, terug. Het waren Jehova’s Getuigen. Ze staan daar wel vaker, meestal naast een Pyramide-achtig reclamebord, waar aan weerszijden iets op staat. Ditmaal stond er ‘nooit meer verdriet’ op geschreven.
Ik zette mijn fiets op slot achter de grote oliebollenkraam. Van alleen al de penetrante geur die uit die gezellig-volkse toko komt, slippen de aders spontaan dicht. Ik merkte dat ik de autosleutel was vergeten, dus weer op de fiets terug, en langs de achterzijde van het perron pedaleerde ik op huis aan, een rondje makend. Ik pakte de sleutel en fietste via het tunneltje weer terug. Daar zag ik de Getuigen weer staan. Ik groette hun wederom en ze lachten licht verbaasd terug. Ik stapte af en liep weer naar de achterkant van de oliebollenkraam waar het intussen zo wurgend meurde dat ik dacht: Je bent zélf een oliebol als je ze hier koopt.
Verdikkeme, waar heb ik mijn telefoon? Ach jee, die heb ik op de wc laten liggen. Wat is dit voor groundhog-day? Kom ik hier nog weg? Ik weer op huis aan. Tien minuutjes later zien de licht verbijsterde Jehova’s Getuigen al weer die grote vent op z’n traphengst aan komen fietsen en ik groette weer exact op dezelfde manier. Er lachte er nog maar eentje terug. De andere twee keken als verdoofd en ik zag ze denken of ze soms een of ander parallel universum hadden betreden, alsof ze een kopie aanschouwden, van iets, dat ze al een kleine eeuwigheid bekend was.
Ineens werd ik me ervan bewust dat ik hier wel een grappige situatie van zou kunnen brouwen. Ik zette grijnzend de fiets weer achter het onsmakelijk riekende kot, waar op de voorgevel stond geschreven dat er al generaties lang met ziel en zaligheid werd gebakken, volgens traditioneel Hollands recept. Met ziel en zaligheid, mompelde ik, nou, ik zou zeker ook eens verse olie proberen.
Ik ga het nóg een keer doen, dacht ik. Ik reed weer achterlangs, uit hun zicht, om het station heen, en wachtte een tiental minuten, om daarna weer doodleuk aan te komen trappen, waarna mijn - inmiddels voor hun bekende en welgemeende - ‘bonjour’ volgde. Ze keken elkaar kort aan, zeiden niets, en alle drie wreven ze met hun hand lichtjes over hun voorhoofd, alsof ze de verbluffing wilden wegwrijven: ze leken wel uit de tijd getrokken te zijn.
Met ogen glinsterend van binnenpret, zei ik stralend tegen hun: ’Koud hier he!? Hebben jullie zin in een lekker warm oliebolletje?’ ‘Euh, haha, nou nee,’ sprak de enige vrouw in het gezelschap,’ we hebben hete thee, dank je wel.’
‘Aha, hete thee ja, dat werkt ook goed. Maar ik snap het ook wel hoor,’ en samen met mijn zijwaarts schuddende handje acteerde mijn gezicht het gevoel dat je ook wel een volbloed waaghals moest zijn om die gefrituurde laxeerkogels op te eten.
Toen fietste ik nog één keer een ommetje, om hun opnieuw allerhartelijkst te mogen begroeten.
Daarna was het uit met de pret, en ging ik verder met deze deja fun dag.

tekst: Rocco Ostermann

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant