
Column De Buitenstaander: Koekoek
Opinie- Ik werd vanmorgen wakker door het gezang van een merel. Dat bleek een duif te zijn met humor. De duif woont met zijn vrouw in mijn dakgoot. ‘t Is een geinige duif -
U zult wel denken, wat is dit voor vreemd begin van dit stukje? Dat zit zo. Ik ben al een tijdje over vogels aan het lezen, schrijven en nadenken. Over hoe ze fluiten en wat het eventueel betekent. Maar dat weten ze niet.
Componist Olivier Messiaen maakte nauwgezette transcripties van vogelzang. In zijn muzikale magnum opus ‘Catalogue d’oiseaux’ is een wereld van virtuoos gesjirp en onverwachte klankkleuren te horen. Mensen proberen vaak iemand anders te zijn, dieren niet. Een dier is een dier, een vogel een vogel, totaal zichzelf. Dat vreemde begin, van dit stukje, was een staartje van een leuke fabeldroom die ik had. Tijdens de koffie las ik een paar regels van de Franse dichter Paul Valery: ‘Wanneer een vogel precies wist te zeggen wat hij zingt, waarom hij zingt en wat in hem zingt, dan zou hij niet zingen. Hij schept in de ruimte een punt waar hij is; hij laat zich horen, zonder te weten dat hij een rol speelt. Op dat tijdstip moet hij zingen.’
Ik herinnerde me daardoor een komische situatie, waarbij nachtbraker/nachtegaal André Hazes aan tafel zat bij Villa Felderhof. Hazes wist natuurlijk wél precies waarom hij zong, en waar hij moest zijn was ook evident, namelijk zo veel mogelijk op televisie. Niet dat hij daar altijd trek in had, integendeel, maar hij had weinig keus, dat hoorde onlosmakelijk bij zijn beroep en het bn’erschap. Om het dan nog enigszins ‘gezellig’ te houden, kieperde hij standaard een ruim aantal blikjes bier achter z’n Amsterdamse kiezen. Het was zijn zangzaad als het ware, en het sleep tevens de pieken van zijn plankenkoorts wat af.
Op een gegeven moment werd er een panoramashot getoond van een azuurblauwe lagune en je hoorde in de verte heel rustiek: ‘koekoek, … koekoek.’ De camera focuste toen op Dré en die was inmiddels al flink in de olie en keek soezerig in de camera, er was niet écht een gesprek gaande. Langzaam werd er op hem ingezoomd. Het ge-koekoek ging vrolijk door, om de twee secondes: ‘koekoek’. Je zag Dré ietwat verstoord omkijken, en prompt zei hij zoiets als ‘kloteuilen.’ ‘Het is een koekoek,’ informeerde Rick Felderhof hem. ’Is het een koekoek?’ vroeg Hazes lacherig, en zette, gespeeld als een verbaasd kind, grote ogen op, waarna hij even aandachtig luisterde. ‘Koekoek,’ zei de koekoek wederom.
‘Een uil haha, ja natuurlijk, het is een koekoek haha. Ik heb nieuws voor jullie haha, het is een koekoek! Ja natuurlijk.’ Je zag Hazes denken, hij zocht een woord: ‘Koekoek. Wat een lul zeg!’
‘Niemand weet wat zijn gevoelens over zijn gezang zijn,’ vervolgt Valery. ‘Heel ernstig geeft hij zich eraan over, de ernst van de dieren, de ernst van kinderen die eten, van verliefde honden, de onverbiddelijke, verstandige fysionomie van katten. Het lijkt wel of dat stipte leven geen ruimte voor lachen laat, voor een moment van spot.’
Good old Dré Hazes wist wel wat zijn gevoelens waren over zijn gezang, wanneer hij de Napolitaanse snik als een Jordaanse vogel uit zijn keel liet ontsnappen, en als het bier goed viel, had hij ook zeker zelfspot.
Tekst: Rocco Ostermann