Afbeelding

Column De Buitenstaander: Houdt u van Shport?

Opinie

‘Mooi weer vandaag hè!?’ zegt de rondbuikige, circa 65-jarige, met een Duits accent sprekende, be-ringbaarde man. Buiten is het bloedje heet. Er is geen mus meer te bekennen op welk dak dan ook. We zitten tegenover elkaar aan dezelfde tafel in de wachtkamer van de longarts.
De man draagt een veel te warme donkerblauwe coltrui met zo’n rits die je tot onder je kin kan dichtdoen. Nog een anker op de borst gestikt en een pet op en hij ziet er uit als een gepensioneerde kapitein. ‘Écht heel mooi weer,’ zegt hij nog een keer. Ik knik bevestigend met een lichte krul rond mijn mond. Er is verder niemand. Doelloos laat ik mijn blik wat rondgaan, zoals je dat op dergelijke plekken doet. Ik kijk naar hem: zijn gezicht is vuurrood, zijn huid is nogal schilferig, en hij ademt zo moeizaam dat het klinkt alsof er ergens tergend langzaam een luchtbed wordt oppompt. Ik heb een zwaar vermoeden dat drank en tabak-torpedo’s daarvoor verantwoordelijk zijn.
‘Mooi weer ook om te shporten hè!?’ gaat hij verder. ‘Voetballe, tenniiies, badmienton op die camping. Houdt ú van shport?’ Ik kijk hem lichtelijk geamuseerd aan en zeg voor de grap dat ik wel eens roei op de gracht rond Bredevoort, maar mijn plaisanterietje gaat nog niet eens één oor in. ‘De Herr Doktor zegt dat het goed voor mai is,’ vervolgt hij zijn monoloog. ‘Shporten, ja, ik kan da best wel geloven, maar mein Bein wil nie zo goed.’ Hij praat een beetje zoals een nieuwsgierig, niet bang kind dat doet. Dat geeft hem iets wereldvreemds. Oude, eenzame mensen hebben vaak ook wel iets van een kind over zich. Dat breekbare. Ik krijg een beetje het gevoel dat ‘Der Kapitän’ zojuist heeft besloten om dat advies, om te gaan shporten aan zijn groene laars te lappen en het verder te laten voor wat het is. Voor zolang het duurt gaat hij er nog een tijdje flink tegenaan, en dan: ‘Proost, tabee, Herr Doktor, Ajuu de paraplu! Met uw mooi weer shpélen!’
Mijn gedachten dwalen constant af, want een finale klaagzang op zeurtoon is ingezet. Ik knik alleen nog maar af en toe met zo’n flauw Bill Clinton-glimlachje en kijk glazig dwars door hem heen. Waarschijnlijk denkt hij dat ik erg goed kan luisteren. Een verpleegster komt aangelopen. ‘Meneer Stein,’ zegt ze, ‘komt u maar.’ Hij staat op, kijkt me aan, en groet me houterig. Mijn grijns manifesteert zich nu een flink stuk breder, omdat me plots te binnen schiet: ‘Meneer Stein, klaagt Stein und Bein.’
‘Warum kaufen Sie sich kein Hund?’ roep ik hem nog grinnikend na en deze keer heeft hij wél geluisterd. Hij draait zich om en antwoordt: ‘Maar dann muss ieck jar die Hund immer auslaten!’
‘Ja, aber Sie müssen sich doch auch nicht unbedingt ein Shportmodel Hund kaufen!’ antwoordt ik hem in zijn moerstaal. ‘Einfach so ein kleiner dicker, geselliger Hund, zum Beispiel ein Dackel, dass macht doch auch Spass!?’
‘Maar ieck héb ja al twai hoisdieren,’ vervolgt hij. ‘Één oude poezz en elké dag één kater.’

Tekst: Rocco Ostermann

Advertenties doorgeplaatst vanuit De Band